De graspieper: onopvallend aanwezig
De graspieper is een klein onopvallend vogeltje, dat zich goed thuisvoelt in open duinen en in kruidenrijke graslanden. De meeste mensen zullen hem omschrijven als een ‘klein bruin vogeltje’. Maar dat doet geen recht aan deze vogel. De graspieper is bruin-zwartgestreept op de rug, heeft kleine zwarte streepjes op zijn crèmekleurige keel en flanken en de buitenste staartveren zijn wit. Alleen in het broedseizoen valt hij wat meer op als hij zingend opvliegt tot zo’n 10 meter hoogte en al zingend daalt, als een soort parachute. Het broedseizoen duurt vrij lang, want om voldoende jongen groot te brengen, hebben ze minimaal twee broedsels nodig. Een tweede broedsel is tot in augustus mogelijk.
Brabantse polders belangrijk
In Nederland is er al vele jaren een afname van het aantal graspiepers aan de gang, omdat de weilanden veel te eentonig zijn geworden. Op veel plaatsen zijn ze zelfs volledig uit graslanden verdwenen. De schatting is dat er nog 55.000 tot 80.000 broedparen over zijn in Nederland.
Later in het jaar trekken de graspiepers naar zuidwest Europa en in de winter verblijven bij ons vooral de Scandinavische graspiepers. Het gaat dan om 20.000 tot 50.000 overwinterende graspiepers.
Tussen 2013 en 2015 zijn er in heel Nederland alle broedvogels weer geteld. Als je kijkt op de kaarten van Brabant zie je dat de polders voor Brabant belangrijk zijn, ook voor de graspieper. Zeker omdat ook in Brabant de aantallen achteruit gaan. Als we naar onze regio kijken van de waarnemingen die zijn doorgegeven, dan zie je concentraties in onze weidevogelgebieden. Trouwens ook in de Keent met de meer natuurlijke graslanden daar, met veel insecten. Maar ook in e polders rond Oss zie je de aantallen afnemen. Op de kaarten van de 80-erjaren zie je een grote dichtheid. Op de kaarten vanaf 2010 zie je een aanmerkelijk kleiner aantal en de afname gaat nog steeds door. We moeten dus wat ondernemen!
Succesvol in kruidenrijke graslanden en plas-drasgebieden
Graspiepers eten vooral insecten, spinnen, langpootmuggen en vliegen. Deze komen veel meer voor in kruidenrijke graslanden. Ook vernatting, zoals in de plas-drasgebieden, is succesvol. Van belang is wel dat maaien niet gebeurt tot in augustus. Verschillende boeren in Nederland bewijzen dat ‘natuurinclusief’ boeren financieel mogelijk is. De ene boer voert het kruidenrijke maaisel aan zijn koeien, omdat dat meer mineralen bevat dan Engels raaigras. Een andere boer verkoopt het weidevogelhooi aan maneges als voer voor hun paarden, daar is dit soort gras ideaal voor. Het kan dus wel beter. Nee, het moet beter!
Meer over ‘Vogels in de polders rond Oss’