2018 01 Angst, Aleid Offerhaus

Vannacht, toen de wind aan de luiken rukte en al mijn zintuigen op scherp stonden, bedacht ik dat ik wel begrijp waarom mensen elkaars gezelschap opzoeken.

Het vreemde van mijn angst op die – door mensen verlaten –  plek, is dat hij bewoond wordt door moordenaars en messentrekkers, maar de kans dat een ander mens je in een stedelijke omgeving iets aandoet is nog altijd aanzienlijk groter dan midden in een natuurgebied. Iedere keer dat ik hier als de ridder van Vogelenzang  (die van ‘ overdag draken verslaan en ’s nachts bang zijn’ ) rillend in mijn bed lig, verbaas ik me weer over die tegenstrijdigheid en de enige conclusie die ik dan kan trekken is dat het mijn eigen fantomen zijn, die mijn nachtrust komen verstoren. Niet dat dat helpt, die constatering: eigen

spoken kunnen ook behoorlijk angstaanjagend zijn.

En natuurlijk is het primitieve brein ook van de partij. Alle rationele verklaringen die er voor angstaanjagende geluiden of een onverklaarbare lichtval zijn, zijn niet opgewassen tegen de alertheid die de duisternis met zich meebrengt. Hier is dat gek genoeg ook precies dat deel van de dag waarop de rest van het leven hier in de duinen zich laat ‘ zien’ . Te oordelen naar de poep en de sporen moet het hier ’s nachts krioelen van het leven. Wezels, reeen, konijnen: het is alsof ze ’s nacht een danse macabre opvoeren om mij en mijn angsten belachelijk  te maken, terwijl ik me in werkelijkheid bevoorrecht zou moeten voelen om hier op dit plekje mijn moede hoofd neer te mogen leggen.

Ik kan me niet voorstellen dat mensen die zich afhankelijk weten van de natuur zo’n vreselijke angst ervoor hebben als al die randstedelingen (zoals ik) die in een permanent verlichte wereld leven waar natuur zich alleen aandient in de vorm van duivenpoep en saharazand. Als dat nog een beetje aangezet wordt door Netflixseries waarin mensen andere mensen naar het leven staan tegen de achtergrond van een verlaten boerderij, een schemerend bos of een verwaarloosd industrieterrein, dan heb je weinig fantasie meer nodig om het in je broek te doen als je een keer op een plek zit waar bijna nooit iemand komt.

Het is al helemaal niet zo dat de natuur zelf baat heeft bij die voortdurende verlichting. Nachtv

linders raken in de war, dieren die in het donker op zoek gaan naar voedsel lijden honger en het risico om gezien en opgegeten te worden is ook niet verwaarloosbaar.

Als de aarde haar gezicht van de zon afwendt en het hier donker wordt, gaan bij ons de lichten aan en zo komt het dat we in een wereld wonen die geen duisternis meer kent en ook niet meer weten hoe we er mee om moeten gaan.

Gisteravond liepen we –  geholpen  door het licht van de halve maan – door de storm naar het strand waar de golven van de zee de duinen probeerden te ondergraven. Als we onze lichten gebruikten waren we kort daarna stekeblind en duurde het even voordat we weer zagen. Want zien kan je in het donker: je moet jezelf en je ogen alleen even de tijd geven. 

Voor het nieuwe jaar wens ik u daarom grote duisternis toe en vertrouwen op uw eigen vermogen om het licht te zien!

Aleid Offeraus
Natuurgids IVN Amstelveen

Het is verboden deze column te dupliceren of te gebruiken zonder uitdrukkelijke toestemming van de schrijver/fotograaf/tekena(a)res.