2019 06 Vogels onder klimaatverandering, Gert-Jan Roebersen

De opwarming van de aarde heeft grote gevolgen voor diverse vogelsoorten. Door hun vermogen om te vliegen lijken vogels zich snel te kunnen aanpassen, maar in de praktijk ondervinden zij toch problemen.

Een eerste effect is dat op het noordelijk halfrond de broedgebieden naar het noorden opschuiven. Dat betekent dat op een bepaalde plaats soorten verdwijnen, en andere ‘zuidelijke’ soorten juist gaan broeden. Een voorbeeld van het eerste zijn de matkop en de spotvogel, die bij ons steeds minder worden ‘gespot’. Verrassend is de opkomst van de Cetti’s zanger, die tot voor kort ten zuiden van de grote rivieren al voorkwam, maar wiens schelle gezang nu ook in onze omgeving is te horen. Het is niet altijd leuk voor de vogels: als in noordelijker gelegen streken weinig geschikte broed- en voedselgebieden zijn te vinden, kan de soort moeilijker overleven.

avn bonte vliegevanger, Elly RiemensDe zachtere winters zorgen ervoor dat vogels minder vaak wegtrekken in het najaar, omdat zij in het broedgebied nog voldoende voedsel kunnen vinden. Ooievaars, die na succesvolle herintroductie-programma’s weer in ons land broeden, blijven tegenwoordig geregeld overwinteren. En noordelijke broedvogels, zoals nonnetje en bonte kraai, zien we hier ’s winters steeds minder.

Het nadeligste gevolg van de opwarming is echter dat de broedtijd van (trek)vogels gaat achterlopen bij de piek in het aanbod van voedsel. De Nederlandse zangvogels hebben in dertig jaar tijd de eerste eileg ruim een week naar voren opgeschoven. Toch is dat bijvoorbeeld voor de koolmees onvoldoende om de vervroegde ‘rupsenpiek’ bij te blijven.

De biologische klok van vogels, die verantwoordelijk is voor de trekdrang, is gebaseerd op het toenemen van de daglengte, niet op de temperatuur. Als vogels aankomen in hun broedgebied zijn insecten, vanwege de warmte, al eerder uit hun eitjes gekropen en is het maximale aantal larven al voorbij. De bonte vliegenvanger, een typische insecteneter, komt iets eerder dan voorheen in het broedgebied aan en begint vroeger met de nestbouw. Maar dat is onvoldoende om de rupsenpiek, die vervroegd is van begin juni naar half mei, te compenseren. De aantallen vliegenvangers in loofbos nemen dan ook af; in gemengd bos gaat het hen iets beter.

De grootste problemen ondervinden echter de broedvogels in het hoge noorden. Op Spitsbergen is de temperatuur in januari met 7 graden gestegen, veel meer dan in onze omgeving. De sneeuw smelt twee weken eerder dan twintig jaar geleden, en daardoor kruipen insecten tien dagen vroeger uit de grond. Brandganzen, wintergasten bij ons, komen zo’n vijf dagen vroeger aan, maar beginnen niet eerder met broeden. Dit levert een dubbel nadeel op: er is minder voedselaanbod, en roofdieren zoals poolvossen en ijsberen kunnen gemakkelijk bij de eieren komen. Het broedresultaat is zienderogen slechter geworden.

Al met al heeft de opwarming dus meer nadelige gevolgen voor vogels dan positieve. Wij gaan naast enkele ‘nieuwe’ vogelsoorten vooral minder soorten en aantallen vogels zien.

Gert-Jan Roebersen
Natuurgids IVN Amstelveen

Het is verboden deze column te dupliceren of te gebruiken zonder uitdrukkelijke toestemming van de schrijver/fotograaf/tekena(a)res.